Niets is wat het lijkt
Ziekenhuis
Spina bifida is een aandoening die veelvuldige ziekenhuisopnames noodzakelijk maakt, zeker in de jongste jaren – voor mij van 0 tot ca. 20 jaar. De eerste medische ingrepen heb ik niet bewust meegemaakt. Het sluiten van de rug en plaatsen van een drain in mijn hoofd om het teveel aan hersenvocht in mijn hoofd af te voren, vond dagen na de geboorte plaats. Ook van de meeste andere behandelingen toen ik jonger dan 10 jaar was kan ik me nauwelijks iets herinneren. Ik weet wel dat het meestal met mijn blaas te maken had. Doordat de verlamming bij mij rond de heupen begint, waren de blaas en nieren de klos. Dat is overigens vaak zo bij spina bifida: gedoe met de blaas is bijna vaste prik.
Er is eigenlijk nog maar één ding dat me echt is bijgebleven van een opname als kind: ik weet niet meer waarvoor ik was opgenomen maar wel dat ik toen de allereerste persoon heb leren kennen die ik nu, meer dan 40 jaar later, beschouw als een van mijn beste vrienden. Ik lag met John en Joost op één kamer. Joost was een echte pestkop; een ronduit vervelend mannetje. Althans zo heb ik hem ervaren. Hij maakte regelmatig rotopmerkingen over mijn handicap en ik kan nu zeggen dat hij een van de zeer weinige was in mijn leven die dat hebben gedaan.
Behalve deze opmerkingen zie ik ook een grappige situatie voor me alsof het gisteren is gebeurd. Althans, voor ons was het grappig; de verpleging had daar een iets andere mening over. We vroegen ons af wat er zou gebeuren als je een enorme fles cola flink zou schudden en dan de dop zou losdraaien. Zo gezegd, zo gedaan. Het zal niemand verbazen dat de kamer inclusief de gordijnen en het beddengoed binnen een paar seconden veranderde in een enorme plakzooi. Tja, dat krijg je als je de hele dag met elkaar op één kamer ligt en je rot verveelt.
Mooie herinneringen
Ik heb een soort haat-liefde verhouding met ziekenhuizen. Ik heb er de meest vreselijke dingen meegemaakt maar toch voelt de sfeer er nog steeds heel vertrouwd. De nare ervaringen en de beelden die ik daarbij in die tijd had liggen diep verscholen in mijn onderbewuste en laten zich alleen even zien als ik opnieuw voor een vervelende behandeling of operatie sta, wat gelukkig nu een stuk minder vaak gebeurt.
De fijne en grappige herinneringen blijven, zoals die keer dat ik in het ziekenhuis lag omdat ik een doorlig wond op mijn zitvlak had. In dit geval was het meer een doorzit wond, want in die tijd waren de rolstoelkussens nog niet van een kwaliteit dat ze bijdroegen aan het voorkómen ervan, maar ze juist regelmatig irritaties en wondjes veroorzaakten. Het was de enige echte doorlig wond die ik ooit heb gehad, maar wel ook meteen de heftigste: operatief sluiten bleek de enige mogelijkheid.
Na de ingreep moest ik 3 maanden plat op mijn buik blijven liggen. Dit was natuurlijk dodelijk saai; ik kon nergens heen. Daarom stond de deur van mijn kamer altijd open zodat ik de geluiden op de gang kon horen, wat me het gevoel gaf wat minder afgesloten te zijn van de buitenwereld. Ik mocht daarnaast ook mijn eigen cassetterecorder meenemen voor de nodige muzikale afleiding, waar ik flink gebruik van maakte. Op die cassetterecorder had ik een losse luidspreker aangesloten zodat het geheel wat beter (lees: harder en met wat meer ‘punch’) klonk. Daar werd gebruik van gemaakt door de verpleegsters om me te wekken: dan drukten ze op de ‘play’ knop en draaiden de volumeknop vol open. Hoewel de recorder een stuk primitiever was dan wat we in deze tijd kennen, bracht het apparaat meer dan genoeg herrie voort om me klaarwakker te maken.
Nattigheid
Een andere herinnering van die opname was – voor mij althans – behoorlijk hilarisch. Ik had in die tijd al een urinestoma. Het leegmaken daarvan ging moeilijker omdat ik op mijn buik lag; daarom werd er een zogenaamde nachtzak – een zak met grotere inhoud, gewoonlijk gebruikt voor de nacht – op aangesloten. Die werd één keer per dag vervangen. Dat vervangen ging makkelijk; een klusje van een paar minuten. Toen op een morgen een verpleegster daarmee bezig was, ging het niet vlekkeloos omdat er een knik in de slang zat. Daardoor was de urine voor een groot deel in het stomazakje gebleven en dus niet doorgelopen naar de grotere nachtzak. De beste oplossing was om de nachtzak even los te koppelen en de slang recht te trekken zodat de knik er weer uit zou gaan. Op het moment dat ze bezig was met het loskoppelen en het verhelpen van de knik kwam een verpleger binnen om haar iets te vragen. Helaas struikelde hij maar kon zich nog net met één hand op het matras van mijn bed opvangen. Helaas zette hij zijn hand op mijn stomazakje waardoor dit met kracht werd leeggedrukt. Een fractie van een seconde later kreeg de ongelukkige verpleegster een halve liter urine over zich heen; vooral in haar lange haren en op haar uniform.
Ik zal haar verbale uitingen hier niet herhalen, maar het moge duidelijk zijn dat die de nodige verwensingen richting de verpleger bevatten, die geen enkele moeite deed zijn lachen in te houden. En eerlijk is eerlijk, mij lukte dat ook niet; ik gierde het echt uit. Vloekend en tierend liep ze de kamer uit, op weg naar een ongetwijfeld lange intensieve douche.
Verkennen
Gelukkig was ik gedurende de meeste ziekenhuisopnames niet zo bedlegerig. In tegendeel: ik ging vaak kort na de operatie al ‘buurten’ op de andere kamers. Als rolstoelgebruiker val je toch altijd wat op en heb je een hogere aaibaarheidsfactor dan anderen, waar ik altijd handig gebruik van maakte. Ik knoopte vrij gemakkelijk gesprekken aan met mensen die ik nooit eerder had gezien en dat leidde vaak tot leuke gesprekjes. Maar ja, zo’n afdeling is uiteindelijk ook maar beperkt dus ik ging er vaak – met toestemming – vandoor. In de praktijk hield dat in dat ik van de afdeling af mocht als ik maar op tijd weer terug was voor het dagelijkse consult van de artsen. Ik bleef vaak urenlang weg, het hele ziekenhuis verkennend. Een van mijn favoriete plekjes was het winkeltje in de benedenhal waar je van alles en nog wat kon kopen. Het was peperduur, maar ik haalde er met enige regelmaat een reep chocolade of iets anders wat ik eigenlijk helemaal niet mocht eten. Dat duurde niet lang; de verklikkers gaven het door aan de afdeling waarna de winkel verboden gebied voor me werd. Maar er waren genoeg andere plekken waar ik mijn nieuwsgierigheid kon voeden. Zo kwam ik op een gegeven moment in een gang terecht die zich splitste in twee nieuwe gangen: rechtsaf kwam je bij de ontvangsthal uit, en links ging je naar de operatiekamers. Aangezien dat laatste verre van gezellig te noemen was, besloot ik de lift te nemen die wat verderop gesitueerd was. Ik ging vrij snel met mijn rolstoel, maar merkte toch een ongelofelijk knappe verpleegster op die me tegemoet kwam. Ze liep richting de afdeling waar de hartpatiënten lagen. Ik dacht bij mezelf: ‘Als ik ooit iets aan mijn hart krijg en zij moet me verplegen, geef me dan maar meteen op want dat trek ik niet.’ Gelukkig kwam het die dag niet zo ver. Wat wel gebeurde, was dat ik mijn aandacht meer bij die donkere schoonheid had dan bij het kijken in welke richting ik moest rijden. Het gevolg was dat ik met een harde klap de liftdeur ramde. Een enorme deuk in de liftdeur was het resultaat. Ik kon nog net zien hoe de betreffende verpleegster lachte, toen ik met een knalrood hoofd terug de gang in reed, op weg naar de afdeling. Ik had mijn portie spanning voor die dag wel gehad!