Selecteer een pagina

Niets is wat het lijkt

Het curriculum

 

Ik ben gezegend met een zeer goed werkende talenknobbel; iets waarin ik in ons gezin niet alleen sta. Het schrijven van een opstel was dan ook een onderdeel van het leertraject waar ik elke keer weer naar uit keek, vooral toen ik wat ouder werd en mijn woordenschat groeide. Toen ik in het vijfde leerjaar van de basisschool zat merkte ik al heel snel dat de meeste van mijn klasgenoten dat enthousiasme niet deelden. Elke keer als de onderwijzeres over het schrijven van een opstel begon gingen alle vingers omhoog en klonk de vraag: “Juf, hoe lang moet dat opstel zijn?” “2 kantjes” was haar meest gehoorde reactie, hoewel dat aantal later wel iets meer werd. Mijn vraag was echter steeds: “Juf, hoe lang mag het opstel zijn?” Ze lachte dan altijd en zei: “Zo lang als je maar wilt Jo”. Dat was voor mij een vrijbrief om vervolgens gemiddeld acht tot tien kantjes helemaal vol te schrijven met het meest fantasierijke verhaal dat in de meeste gevallen beloond werd met een behoorlijk hoog cijfer.

Het moge duidelijk zijn dat taal me altijd heeft geboeid. Vooral in de vorm van het geschreven woord maar ik kon ook als kind al geboeid luisteren naar verhalen. Juf Jet trakteerde ons regelmatig op verhalen als we het laatste uurtje van de vrijdagmiddag onze aandacht niet meer bij de les konden houden of op andere momenten dat we ons hoofd er niet bij hadden, zoals op de laatste dag voorafgaand aan een vakantie.

Ze las dan meestal voor uit het boek ‘100 jaar geleden’, een boek dat verhaalt over het leven in het Nederland van ruim een eeuw geleden. Ik vond dat altijd heerlijk, ik was na een paar zinnen al helemaal in die wereld en vergat alles om me heen. Tja, die juffrouw Jet… zou ze nog leven? Ik zou haar dolgraag nog eens willen ontmoeten!

 

Verbeteringen

Hoewel ik mijn jaren op Franciscusoord overwegend fantastisch vond en nog steeds vind, zie ik nu ook wel wat er beter had gekund. De keuzes die gemaakt werden in de aangeboden leerstof waren niet altijd even gelukkig. Zo heb ik bijvoorbeeld nooit lessen gehad in maatschappijleer, aardrijkskunde, topografie en geschiedenis. Ik vind dat ik daardoor toch wel wat heb gemist. Het zijn precies die vakken die je toch een behoorlijk stukje van de wereld laten zien. Dat ik een beetje wereldvreemd was in die tijd werd pijnlijk duidelijk als ik vrienden van me die op een reguliere school zaten, hoorde praten. Ik merkte dat ik over behoorlijk wat zaken nauwelijks kon meepraten, waardoor ik me soms ronduit dom voelde tegenover hen. Ik wist zo goed als niets van onze vaderlandse geschiedenis, maar ook topografische en aardrijkskundige kennis ontbraken bij mij vrijwel volledig in die tijd. De schoolleiding besefte uiteindelijk denk ik ook wel dat er iets niet klopte ten aanzien van het curriculum, want ineens kwam men met het vak ‘wereldverkenning’ op de proppen. Dit vak kon gezien worden als een mengelmoes van geschiedenis, aardrijkskunde en maatschappijleer. In mijn klas werd dit vak niet door juffrouw Jet gegeven maar door een stagiaire. De les bestond grotendeels uit mondelinge uitleg door de voornoemde stagiaire, en zo nu en dan wat schriftelijke opdrachten.

Een ander vak dat behoorlijk afweek van het gebruikelijke op de basisschool, was rekenen. Vooral in de laagste klassen werden de tafeltjes, optellen, aftrekken en vermenigvuldigen voor een groot deel vervangen door iets wat ‘wiskundig rekenen’ werd genoemd. We leerden alles over verzamelingen, eigenschappen daarvan en werden ingewijd in termen als de associatieve en commutatieve eigenschap. Dat was voor ons allemaal erg spannend en we vonden het geweldig dat we deze moeilijke woorden hadden geleerd en nog snapten wat ze betekenden ook! Maar als ik er nu, vele jaren later, op terugkijk dan kan ik niet anders concluderen dan dat ik met dat wiskundig rekenen erg veel gemist heb qua normaal rekenwerk. Ik leerde bijvoorbeeld pas staartdelingen maken in de zesde klas, toen men intussen had ingezien dat de keuze voor wiskundig rekenen toch niet zo’n gelukkige was. Tot op de dag van vandaag ben ik zeer slecht in rekenen, waarmee ik zeker niet wil zeggen dat dit komt door de vreemde manier van rekenen die ik op jonge leeftijd kreeg aangeleerd. Ons gezin is qua aanleg veel meer alfa-gericht en ik vorm daarop zeer zeker geen uitzondering.

Het feit dat ik zwak was in rekenen heeft me ook parten gespeeld toen ik in 1981 op de mavo – eveneens gesitueerd in Franciscusoord – belandde. Ik herinner me dat ik tijdens een natuurkunde les voor het bord moest verschijnen en niet in staat was om een opgave op te lossen waarbij in procenten gewerkt moest worden. Ik heb denk ik zo’n tien minuten voor dat bord gestaan maar het leken wel tien uren!

Nee, dan heb ik fijnere herinneringen aan de alfa-vakken. Nederlands en Engels waren mijn twee favoriete vakken op de mavo. Dit kwam niet in de laatste plaats door de inspirerende docenten. De leraar Nederlands liet het toe dat ik me helemaal uitleefde op de literatuurlijst. Op de meeste scholen moest je in die tijd voor je literatuurlijst boeken lezen van Nederlandse auteurs, maar wij mochten ook Nederlandse vertalingen van buitenlandse boeken lezen als we dat wilden. Ik overlegde altijd heel zorgvuldig met mijn leraar Nederlands als ik weer eens een boek moest lezen. In zijn klaslokaal had hij een mini bibliotheek – nou ja eigenlijk micro –  ingericht die vol stond met bekende werken van Nederlandse makelij. Samen stonden we dan in de pauze met naar rechts gebogen hoofd de vele titels te scannen waarbij ik de uiteindelijke keuze liet afhangen van voornamelijk twee criteria: moeilijk en dik, dit tot groot plezier van de leraar. Helaas kon ik niet altijd iets van mijn gading vinden waardoor ik me genoodzaakt zag om in een echte bibliotheek mijn speurtocht voort te zetten. Ik liet me bij het maken van een geschikte keuze ook inspireren door mensen in mijn omgeving, zoals mijn broer en zus. In de categorie ‘idiote keuze voor een overmoedige mavo-student’ kwam ik op een gegeven moment bij de leraar aanzetten met de vraag of het goed was dat ik een Nederlandse prozavertaling van ‘De Odyssee’ van de Griekse dichter Homerus ging lezen.

Hij was er inmiddels wel aan gewend dat ik niet ging voor flut boekjes en het makkelijke werk maar nu fronste hij toch even zijn wenkbrauwen. “Weet je dit wel zeker?” vroeg hij bezorgd. “Dit boek is veel te moeilijk, zelfs voor het examenjaar en je zit pas in het derde jaar. Alle boeken op je lijst tellen mee voor je eindresultaten dit jaar, vergeet je dat niet? Als je het niet aankunt heb je waarschijnlijk ook geen tijd meer om nog een ander boek te kiezen.” Zo bleef hij argumenten aandragen waarom het misschien beter was een wat eenvoudiger boek te kiezen. Ik hield echter vol dat ik dit boek echt wou lezen en daarop hield hij me niet langer tegen. Twee weken later prijkte de titel op mijn literatuurlijst en kreeg ik een acht voor het gemaakte uittreksel.

Een ander vak waarbij ik als het ware aan de lippen van de docent hing was Engels. Dit kwam niet alleen vanwege de taal, maar ook vanwege het feit dat ik voor dat vak de beste leraar had die ik me maar kon wensen: meneer Evers. Ik heb nooit een betere docent gehad dan hij. Hij was een zeer aimabele man en een grootmeester in het leraarschap. De passie en speelsheid waarmee hij zijn studenten iets kon leren mag wat mij betreft legendarisch genoemd worden. Hij heeft me ook geïnspireerd om het beste uit mezelf te halen. Het klinkt vreemd, maar dat merkte ik het meest tijdens het eindexamen. Ik was behoorlijk goed in Engels en Duits; de vakken die hij doceerde. Toch maakte hij zich zorgen, vooral over het mondelinge deel van het examen. Naast spina bifida heb ik namelijk nog een handicap; ik stotter. Inmiddels heb ik dat aardig onder controle maar in die tijd stotterde ik heel erg, vooral in situaties die spannend of stressvol waren. Het afleggen van een examen voldoet aan beide criteria, dus hij verzekerde me dat ik mijn uiterste best moest doen op het schriftelijke deel zodat ik me voor de mondelinge toets een onvoldoende kon veroorloven. Het eindcijfer voor een vak werd namelijk bepaald door het gemiddelde van de cijfers voor het schriftelijke en mondelinge examen. Dat ik voor het mondelinge examen een zware onvoldoende zou scoren stond voor mij vast want ik had in de afgelopen vier jaar nog nooit een mondelinge opdracht gedaan zonder hevig te stotteren. Ik was me daarom terdege bewust van het grote belang van een hoog cijfer voor het schriftelijke examen, dat bestond uit het verklaren van een tekst. Ik kreeg een Engelstalige tekst voorgelegd waarover vijftig meerkeuzevragen beantwoord moesten worden.

Ik vond de tekst niet zo heel moeilijk, maar ik nam er toch alle tijd voor zodat ik mezelf later nooit zou verwijten dat ik door gehaast te zijn veel fouten zou maken. Ik noteerde alle antwoorden die ik had gegeven op het antwoordvel en ook op een papier van mezelf zodat ik deze ‘s avonds kon controleren op Teletekst. Na controle bleek ik slechts twee fouten te hebben gemaakt, waarmee mijn cijfer rond 9,5 zou uitkomen. Ik was bijna uitzinnig van vreugde en de leraar met mij, want nu stond het vrijwel vast dat ik voor het vak Engels een voldoende zou halen.

Toch was ik behoorlijk nerveus toen de mondelinge examens voor de deur stonden. Er was voor mij verlenging aangevraagd zodat ik alle tijd kon nemen en me dus niet gejaagd hoefde te voelen. Toch kon die wetenschap niet voorkomen dat ik ‘met knikkende ellebogen’ het examenlokaal in reed. Ik werd verwelkomd door een vriendelijk ogende man van Antilliaanse afkomst. Hij sprak me vriendelijk toe in het Engels, me verzekerend dat ik alle tijd kon nemen. Het eerste deel van het examen bestond uit het voorlezen van een Engelstalige tekst. Gespannen tuurde ik naar de woorden, die leken te dansen voor mijn ogen. De gedachte aan duizenden uren logopedie leek als bliksemflitsen door mijn hoofd te schieten. “Rustig blijven Jo, gewoon rustig inademen, een beetje uitademen en dan kalm in het eerste woord glijden“ (zachtjes als het ware de letter ‘h’ toevoegen aan dat eerste woord). Ik zal deze voor mij legendarische woorden van mijn meest favoriete logopediste, wijlen Els Ramaekers nooit meer vergeten! Ze waren op die dag mijn redding want ik las de hele tekst bijna vloeiend, met slechts twee kleine stottermomenten. Na dit moment – wat voor mij een grote overwinning was – kwamen de voorbereide onderwerpen aan de beurt: je moest twee onderwerpen kiezen waarover je een tiental minuten moest praten. Eén van die twee onderwerpen was Kate Bush, waar ik in die tijd al een bijna bezeten fan van was. Gesterkt door het vertrouwen dat ik had opgebouwd tijdens het lezen van de tekst begon ik enthousiast over Kate te vertellen. De sympathieke examinator luisterde aandachtig en begon vragen te stellen, wat uitmondde in een ontspannen gesprek van meer dan een half uur! Ik had eerlijk gezegd bijna niet eens meer in de gaten dat het een examen was, zo gemoedelijk ging het eraan toe.

De rust die ik tijdens het mondelinge examen had weten te bewaren werd beloond met een heel mooi cijfer. Meneer Evers becommentarieerde dat met een brede lach op zijn gezicht en de woorden: “Je hebt me vier jaar lang voor de gek gehouden!” omdat op het diploma een 9 voor Engels prijkte. Gezien de 9,5 voor het schriftelijke deel moet ik minstens een 8 voor de mondelinge toets hebben behaald!

Twee jaar later deed ik dit nog eens dunnetjes over. Ik wou naar de mts, maar dan moest ik eerst wiskunde op D-niveau behalen. Daarvoor bleef ik vrijwillig een jaar extra naar Franciscusoord gaan, zodat ik een jaar later zo goed mogelijk aan de mts kon beginnen. Ik nam er ook nog Duits bij, dat ik eerder had laten vallen. Ik mocht bij een derdejaars klas aanschuiven die een jaar later examen zou doen.

Maar er was wel een probleempje: mijnheer Evers gaf aan dat ik tevreden moest zijn met een examen op C-niveau want het was onmogelijk om alle leerstof die normaal gesproken in het tweede tot en met het vierde leerjaar werd gegeven, in één jaar te bestuderen. Het examen zou dus op C-niveau plaatsvinden. Ik zei dat ik het begreep maar dacht bij mezelf: ‘Een taal op C-niveau? Vergeet het maar, dat gaat niet gebeuren!’

Toen na een jaar het moment aanbrak om de examenniveaus door te geven aan de examencommissie, deed mijnheer Evers zijn ronde langs onze tafeltjes. Met ieder van ons stemde hij het niveau af en noteerde dat op een lijst. Hij kwam als laatste aan mijn tafel. We hadden het in het begin van het jaar al over het niveau gehad, dus hij zei tegen me:  “Je weet het Jo, voor jou wordt het C-niveau.” Ik keek hem aan en zei: “Nee, ik wil op D-niveau examen doen.” Na even nagedacht te hebben zei hij: “Jo, dat gaat niet, je hebt het laatste leerboek helemaal niet gehad. Het verschil is gewoon te groot, dit kan echt niet.” Maar ja, ik ben erg eigenwijs. Dus ik bleef volhouden dat ik het examen op D-niveau wilde afleggen. Hij keek me aan en zei: “Het maakt mij niet uit of ik een C of een D op deze lijst zet. Maar kom niet bij mij aan als je zakt want ik kan dan echt helemaal niets meer voor je doen. Het risico is dus geheel voor jouw rekening.” Ik verzekerde hem dat ik me volledig bewust was van het risico maar dat ik het wel aandurfde. Met een zucht van ‘oké, dan moet je het zelf maar weten, ik heb je gewaarschuwd’ zette hij een D bij mijn naam. Een paar maanden later prijkte een zes voor wiskunde en een negen voor Duits op mijn diploma, beide op het gewenste D-niveau.